Wet van 4 juli 2004 tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 teneinde de omzetting van de richtlijn van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 (2003/49/EG) betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lid-Staten te verwezenlijken
In de mate dat artikel 266, tweede lid, 2°, van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992, zoals vervangen door artikel 3 van deze wet, aan de Koning de bevoegdheid geeft af te zien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten van effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van interest en die worden uitgegeven voor een looptijd van minder dan één jaar met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest, zelfs indien de schuldenaar en de gerechtigde geen verbonden vennootschappan zijn, is deze bepaling slechts van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf de datum van bekendmaking van deze wet in het BS. Artikel 266, § 2, tweede lid, 3°, van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992, zoals ingevoegd bij artikel 3 van deze wet, is van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf de datum van bekendmaking van deze wet in het BS (Art. 5)
Wetb
10/04/1992
Modifie - Wijzigt
Inwerkingtreding :
01/01/2004
Article / Artikel 266
Artikel 266, tweede lid, 1° en 2°, van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992, zoals vervangen door artikel 3 van deze wet, is van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2004, voorzover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31 december 2003 (Art. 5)